Wytyczne nauczania +/- 15 minut

Audio i wideo

  1. Przy zwakke werkwoorden: ge- + temat + -d/-t.
  2. 't kofschip decyduje, czy piszesz -t czy -d przy słabych czasownikach.
  3. Czasowniki mocne nie mają stałego tematu i podlegają zmianie samogłoski.
Categorie (Kategoria)Infinitief (bezokolicznik)Voltooid deelwoord (imiesłów przeszły)
Zwak (-t)

werken (pracować)

maken (robić)

gewerkt (pracował)

gemaakt (zrobiony)

Zwak (-d)

reizen (podróżować)

plannen (planować)

gereisd (podróżował)

gepland (zaplanowany)

Sterk: -en 

komen (przyjść)

kijken (patrzeć)

gekomen (przyszedł)

gekeken (oglądany)

Sterk: klinkerverandering

vinden (znaleźć)

helpen (pomagać)

gevonden (znaleziony)

geholpen (pomógł)

Sterk: medeklinkerverandering

brengen (przynosić)

denken (myśleć)

gebracht (przyniósł)

gedacht (pomyślałem)

Onregelmatig

zijn (być)

hebben (mieć)

doen (robić)

geweest (był)

gehad (miał)

gedaan (zrobione)

Ćwiczenie 1: Voltooid deelwoord: sterke en zwakke werkwoorden

Instrukcja: Wstaw poprawne słowo.

Pokaż tłumaczenie Pokaż odpowiedzi

geraadpleegd, gegaan, gebruikt, gepland, gebracht, gereisd, genomen, kerk, gemaakt

1. Brengen:
Het openbaar vervoer heeft ons naar de stad ....
(Transport publiczny zawiózł nas do miasta.)
2. Maken:
Ik heb een foto van de ... ....
(Zrobiłem zdjęcie kościoła.)
3. Nemen:
We hebben een taxi ... naar het centrum.
(Wzięliśmy taksówkę do centrum.)
4. Gaan:
We zijn met de taxi snel naar het hotel ....
(Pojechaliśmy szybko taksówką do hotelu.)
5. Raadplegen:
Hij heeft de kaart ... voor info.
(Skonsultował kartę w celu uzyskania informacji.)
6. Gebruiken:
Ze hebben het openbaar vervoer ... om naar de stad te gaan..
(Użyli transportu publicznego, aby pojechać do miasta.)
7. Plannen:
Ze hebben hun reis goed ... met de plattegrond.
(Dobrze zaplanowali swoją podróż z mapą.)
8. Reizen:
We zijn ... naar een drukke stad.
(Podróżowaliśmy do zatłoczonego miasta.)

Ćwiczenie 2: Wielokrotny wybór

Instrukcja: W każdym bloku wybierz poprawne zdanie z imiesłowem przeszłym zgodnie z zasadami dla czasowników silnych i słabych.

1.
Een extra d is fout; het voltooid deelwoord van 'werken' eindigt op -t.
De dubbele t is fout; het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op één -t.
2.
Een dubbele aa komt niet voor in het voltooid deelwoord van 'gaan'.
'gedaan' is het voltooid deelwoord van 'doen', niet van 'gaan'.
3.
'gemaaktt' bevat een onjuiste dubbele t.
Het ontbreekt aan de tussenletter 'e'; dit is onvolledig en fout.
4.
'gevonden' mist een letter 'e' en is daardoor verkeerd gespeld.
Een extra t achter 'gevonden' is fout.